Rechtbank Amsterdam 24 mei 2017
Kern
De rechtbank acht in deze zaak toerekening van de ongeschiktheid van een PIP-borstimplantaat aan de medisch hulpverlener niet redelijk. Hierbij kiest de rechtbank een andere lijn dan Hof Den Haag 25 november 2014, ECLI:NL:GHSHE:4936.
Feiten
Eiseres liet in 2009 een borstvergrotende operatie uitvoeren, waarbij implantaten werden toegepast van het Franse bedrijf Poly Implant Prothèse (PIP). Nadien werd bekend dat bij de productie van de implantaten gebruik was gemaakt van industriële siliconenvulling, in plaats van voor medisch gebruik goedgekeurde siliconen. Het bedrijf PIP failleerde. In 2012 liet de vrouw de implantaten verwijderen. Tijdens de operatie bleek het rechter implantaat te zweten en in een implantaat werd een opening gezien. De vrouw stelde de medisch hulpverleners aansprakelijk, met als argument dat de implantaten tot een serie gebrekkige hulpzaken behoren met een verhoogde kans op scheuren.
Beoordeling
Artikel 6:77 BW neemt als uitgangspunt dat een tekortkoming van een hulpzaak wordt toegerekend aan de schuldenaar. Dit is slechts anders wanneer dat onredelijk zou zijn. De stelplicht en bewijslast liggen bij de partij die zich op deze uitzondering beroept.
De rechtbank weegt de volgende omstandigheden mee:
Het gaat hier om een voor de arts destijds niet te onderkennen gebrek;
Aan de implantaten was een CE-keurmerk verleend;
De hulpverleners waren niet voor aansprakelijkheid verzekerd;
Het bedrijf PIP is gefailleerd, waardoor het voor de artsen niet eenvoudiger is dan voor de vrouw om de schade te verhalen;
De artsen hoeven er niet voor in te staan dat er geen gebruik zou worden gemaakt van een gebrekkig hulpmiddel;
In zoverre kwalificeert de overeenkomst als een inspanningsverbintenis, waarbij er minder ruimte is voor toerekening dan bij een resultaatsverbintenis;
Het type implantaten werd veelvuldig toegepast en zij waren ‘state of the art’, als zij met medicinale siliconen gevuld zouden zijn geweest;
De hulpverleners zijn voor wat betreft de kwaliteit van de hulpzaak afhankelijk geweest van de producent en onder die omstandigheid kan ook de aard van de verbintenis geen argument voor toerekening zijn.
Het gegeven dat het ziekenhuis door gebruikmaking van de implantaten haar activiteiten heeft vergroot kan een argument vóór toerekening zijn, maar volgens de rechtbank is die enkele omstandigheid in het licht van het voorgaande van onvoldoende betekenis om de tekortkoming in dit geval toe te rekenen.
Uitspraak
De rechtbank wijst de vordering af.
ECLI:RBAMS:2017:3491
Rechtbank Limburg 31 mei 2017
Inleiding
De rechtbank acht in deze zaak toerekening van de ongeschiktheid van een PIP-borstimplantaat aan de medisch hulpverlener niet redelijk. Hierbij kiest de rechtbank een andere lijn dan Hof Den Haag 25 november 2014, ECLI:NL:GHSHE:4936.
Feiten
Eiseres in deze zaak liet in 2003 borstimplantaten plaatsen, in het ziekenhuis te Heerlen, nu geheten Zuyderland Ziekenhuis. Hierbij werden implantaten toegepast van het Franse bedrijf Poly Implant Prothèse (PIP). Nadien werd bekend dat bij de productie van de implantaten gebruik was gemaakt van industriële siliconenvulling, in plaats van voor medisch gebruik goedgekeurde siliconen. Het bedrijf PIP failleerde. In 2012 werd bij de implantaten van de vrouw lekkage ontdekt. In 2014 liet zij de implantaten verwijderen en vervangen. Zij stelde het Zuyderland Ziekenhuis voor haar schade aansprakelijk, o.g.v. art. 6:77 BW. Tussen partijen was in discussie of toerekening van de tekortkoming onredelijk zou zijn.
Beoordeling
De rechtbank wijst in de eerste plaats op de wetsgeschiedenis van art. 6:77 BW. Volgens de wetgever is op de hoofdregel – dat een tekortkoming aan de schuldenaar toerekenbaar is -een uitzondering gerechtvaardigd als de hulpzaak behept is met een gebrek dat ook voor deskundige gebruikers niet te onderkennen is. Volgens de wetgever ligt dan een aansprakelijkheid van de producent voor de hand.
Vervolgens beoordeelt de rechtbank de specifieke omstandigheden van de casus.
Dat PIP wegens faillissement geen verhaal biedt, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet om het ziekenhuis voor de schade te laten opdraaien. Hierbij weegt mee dat het ziekenhuis van het gebrek niet op de hoogte hoefde te zijn, temeer omdat bij het verkrijgen van het CE-keurmerk fraude was gepleegd.
Ook was niet gebleken dat het ziekenhuis door het gebruik van de PIP implantaten economisch voordeel had gehaald. Dat voor de vrouw niet en voor het ziekenhuis wèl een mogelijkheid bestond om zich tegen de schade te verzekeren, geeft volgens de rechtbank eveneens onvoldoende argument. Het feit ligt immers buiten de risicosfeer van het ziekenhuis.
Het ziekenhuis heeft er volgens de rechtbank op mogen vertrouwen dat het CE-keurmerk terecht was verstrekt. Zelfstandig onderzoek of de implantaten gebrekkig zouden zijn kon en mocht daarom niet van het ziekenhuis worden verwacht. Al met al ziet de rechtbank geen rechtvaardiging voor toerekening van het gebrek van de implantaten aan het ziekenhuis.
Uitspraak
De rechtbank wijst de vordering af.
ECLI:NL:RBLIM:2017:4981
Wilt u meer weten over rechtspraak rondom letselschadecasussen?
Of eens vrijblijvend met een letselschadedeskundige van gedachte wisselen?